maandag 19 december 2011

bij de dood van Vaclav Havel

Het toeval wilde dat wij ons in de menigte juichende Tsjechen bevonden waar Václav Havel in december 1989 op het grote plein bij Staromeste Namesti in Praag vanaf een balkon de nieuwe tijd aankondigde. Einde van de sovjet-onderdrukking, einde van moord, marteling, verdwijning, Jan Palach, Jan Patocka- jaren hadden wij geprobeerd de verboden kunstenaars van Charta 77 te helpen hun kritische pen pen in beweging te houden - Jiri Hajek, Pavel Kohout- Het manifest was uitgevaardigd in 1976 toen de Tsjechische overheid de leden van een toneelgezelschap had gearresteerd -Zdenek Mlynár, Ivan Klima- Iets van ‘de bevrijding’, in die grote zin des woord maakte ik alsnog mee. De mensen zongen het volkslied, kinderen op de schouders om hem- daar – op het balkon te kunnen zien, en hielden de hand op hun hart.

Het was de overgangstijd van het zogenaamde Burgerforum. In Praag heerste gebrek aan papier: papier voor stembiljetten, papier voor nieuwe gedichten, muziekpapier. Kunt u niet een paar vrachtauto’s met papier naar Praag sturen? vroeg ik aan de toenmalige voorzitter VNO, mijnheer van Lede. Dat kon wel, maar toch ook weer niet, want daar moest wel wat tegenover staan. Havel, de toneelschrijver achter het politieke manifest Charta 77 die een paar weken later tot president zou worden benoemd, moest dan wel zelf daarvoor naar Nederland komen. Hij was als schrijver beïnvloed door Franz Kafka, als geen ander was hij in staat literair vorm te geven aan de paranoïde doolhof-wereld van een pedante en rechteloze maatschappij. Het Praag van 1989 verkeerde in een collectieve staat van verliefdheid op Havel. Overal hingen portretten van hem, iedere auto had hem op de achterruit, zijn sympathieke hoofd met daar onder de woorden ‘naar de burcht’ – hetgeen wilde zeggen: ‘for president’ - en dat gebeurde dan ook. Na die toespraak op het plein met al die zingende en huilende mensen, raakten wij angstig klem in een te volle zijstraat, ook dat hoorde erbij.

In 1986 al had Nederland belangstelling voor Havel. Hij kreeg de toen belangrijkste Nederlandse prijs, de Erasmusprijs, maar toch ook weer niet [iets wat later overigens ook een andere vooraanstaande Europeaan ongeveer zo is overkomen] Het idee om de Erasmusprijs prijs aan het subversieve Charta 77 te geven mocht niet doorgaan, omdat Tjechoslowakije onder het communisme volgens de Nederlandse overheid nu eenmaal een bevriende natie was ! Vandaar dat men alsnog besloot deze prijs toe te kennen aan de schrijver Václav Havel, zij het dat iedereen wist dat hij de personificatie van Charta was, en zij het dat de uitreiking dus niet zoals gebruikelijk kon plaatsvinden in het Paleis op de Dam, maar verhuisde naar de Laurenskerk in Rotterdam. En zij het dat Havel zelf, uit voorzorg, niet kwam. Hij liet zich voor de ontvangst, in bijzijn van de koninklijke familie, vervangen door zijn geestverwant F. Janouch. En zij het dat tijdens die bijeenkomst vermoedelijk het verkeerde dankwoord van Havel is voorgelezen, nadat de Nederlandse overheid zich namelijk had verzet tegen de passage waarin Havel Charta 77 noemde als zijn thuisfront. Helemaal duidelijk zal dit alles nooit worden, want toen, ondanks de rariteiten, in de laatste regel toch en passant maar onvermijdelijk de naam Charta 77 opklonk, begon een aantal Nederlandse vrienden van Hável achter in de kerk zoveel kabaal te maken – als vermetele ondersteuning van die naam - dat zelfs dat eventueel verkeerde dankwoord niet duidelijk ten einde kon worden gesproken. Ach Charta 77, de naam voor kunst als verzet... Wie heeft de tijdeloze idee achter de noodzaak van protest tegen de dodelijke agressie van de domme staat waardiger uitgedragen en vertolkt dan Václav Havel. In 1995 verleende Nederland hem de Geuzenpenning . Hij kwam heel even, per helikopter naar Vlaardingen om de penning aan te nemen uit handen van de toenmalige premier Kok zelf, voorwaar een man met durf.

En hoewel Halbe Zijlstra en trawanten nog zelfs in de verste verte niet in aantocht waren, sprak hij, de president van het vrije woord, bij die gelegenheid geen woord.

dinsdag 6 december 2011

Pierre Boulez op 5 december


aan Kees Vlaardingerbroek, artistiek leider Zaterdag Matinee

De volgende zinsnede met betrekking tot de uitvoering van Boulez’ Pli selon pli' op 24 september jl in de Matinee is afkomstig uit uw mail van begin augustus. U doelde op Stichting Pierre Boulez :

Kan de Stichting ons ondersteunen bij de marketing? Via mailing en website, voorpublicaties in de pers e.d? Het wordt een historisch concert dat een stampvolle zaal verdient... [curs.em]

U kreeg gelijk. Het werd een weergaloze uitvoering, een unieke gebeurtenis, absoluut hoogtepunt in de geschiedenis van de Nederlandse muziekpodiumpraktijk.

De uitzending van de tv-registratie van het concert gisteravond in Podium om 23.55u. na Sinterklaasavond, middernachtelijk nieuws en voetbal was opnieuw een geschenk uit de hemel. Echter: men moest wel op de hoogte zijn van dat tijdstip [en fysiek in staat om na pakjesavond over te schakelen op “andere” poëzie].

In het Matinee programmaboekje van 24 september is vermeld dat het concert werd opgenomen voor een nader te bepalen NTR Podium-uitzending. In de VPRO- gids van gisteren staat voor het tijdstip 23.55u. een opera-diva-programma aangekondigd. NRC meldt niets. De website van Podium noemt de uitzending [ zie ik achteraf] als reguliere aankondiging zonder info..

In deze voor het muziekleven verwarrende tijd zou het waardevol zijn als de schaarse bijzondere evenementen die nog wél door kunnen gaan de aandacht krijgen die zij verdienen.

Boulez Pli selon pli uitzenden op Sinterklaasavond – uiteraard alleen maar een ongelukkige keuze- kan opgevat worden als kwalijke grap.

Dit kan onmogelijk uw bedoeling zijn.




zondag 13 november 2011

In Memoriam Marius Flothuis 30.10.1914--13.11.2001

IN MEMORIAM MARIUS FLOTHUIS

Het laatste boek van Marius Flothuis is getiteld ‘Mijlpalen en keerpunten in de muziek van de twintigste eeuw’. Ik hielp de toen zesentachtigjarige zieke Flothuis bij het voltooien van die tekst waarin hij de groten uit de twintigste eeuw in korte essays ten tonele voert. Na zijn dood op 13 november 2001 heb ik samen met zijn jongste dochter wijlen Lucie Flothuis de redactie gevoerd over dit bijzondere boek. Het werd in eigen beheer uitgebracht door de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 waar Flothuis, en ik als zijn opvolger, bij betrokken waren[ 2001, ISBN 9057101572, Veenman]. Ik presenteerde het boek september 2003 in een foyer van het Concertgebouw en overhandigde het eerste exemplaar aan de toenmalige artistiek directeur van het KCBO Joël Ethan Fried.

Tegelijk met Mijlpalen keerpunten publiceerde ik een novelle, ter nagedachtenis aan Marius Flothuis onder de titel "Nachtmuziek of de geschiedenissen van Florian". In die tekst heb ik een evocatie gezocht, in de figuur Florian, van Marius Flothuis: componist, artistiek leider van het Concertgebouworkest en hoogleraar Muziekwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Ik zocht hem zoals ik hem kende: getekend door melancholie, gehavend door de Tweede Wereldoorlog, gevangenschap in een concentratiekamp, verslingerd aan Mozart. Een door velen geliefd persoon die nooit iets vergat. Het onderstaande fragment uit Nachtmuziek of de geschiedenissen van Florian plaats ik vandaag zondag 13 november ter nagedachtenis aan zijn tiende sterfdag. :

Zo lang als je er was, heb ik je geschreven, Florian, zolang als ik je kende. En die zoektocht jou te kennen reikt tot ver over het domein dat Wolfgang omschrijft met bewoordingen van waarachtige gelukzaligheid. Waar ben je nu? Zweef je daarboven tussen flarden uit je geliefde Köchelverzeichnis,in het weefwerk van de toonaarden?

Wie heeft de huiveringwekkende gecompliceerdheid van leven en dood, en van het handelen van de mensen doorgrond als jij? Spreken daarover heb je nooit gekund, de muziek nam dat voor je waar.Je kende de mensen, maar ze bleven je schrik aanjagen. Er was een geluid dat je dikwijls, geheel onverwacht, waarnam en dat je angst aanjoeg. Je attendeerde me erop, maar ik hoorde het niet. Geen muzikaal geluid, daarentegen meer een machinaal geluid, begreep ik. Het deed denken aan een rangerende trein, staal op staal, een knars, de dreun van onverwacht tot stilstand komen, zei je. Je wist wel zeker dat je dit geluid, ooit, lang geleden, in de werkelijkheid had waargenomen. En, omdat je er nu zo van schrok, was je er zeker van dat deze werkelijkheid stamde uit die tijd van voortdurende angst, ontbering en dood. De schrik heb ik steeds vaker gezien, niet alleen van dat innerlijke geluid dat alle muziek verstoorde, ook van plotselinge bewegingen op straat, een fietser die de stoep opreed, iemand die rakelings langs je heen liep, kon je buiten jezelf raken van schrik.

"langsam, doch nicht schleppen"

Ongeveer een jaar na het ongeluk kondigde Florian mij aan dat hij een boek ging schrijven. Het onderwerp had hij voorlopig samengevat als "de eeuw van mijn leven". Eigenlijk was die aankondiging , die ik toen nog als vertrouwelijk moest opvatten - hij vroeg mij immers alleen maar advies - een herhaling van wat hij mij vlak na het ongeluk al gezegd had. Een jaar eerder had hij mij vanuit zijn ziekenhuisbed nabij Salzburg per telefoon al gezegd dat hij een boek aan het schrijven was. In gedachten. Met pen en papier kon hij onder die omstandigheden niets beginnen. Gelukkig was er soms iemand op bezoek die aantekeningen voor hem maakte. Als ik hem terug zie is hij wasbleek, albast, bijna doorzichtig. Alsof hij vluchtig zal worden en zal gaan zweven. Een astronaut met een gebroken been . Een gevallen engel, beroofd van zijn zoevende wiekslag. Maar toch, de lucht om hem heen blijft in beroering. De vermoeidheid is onoverkomelijk maar hij wordt beter en begint weer te lopen, voetje voor voetje. Hij waarschuwt mij dat ik lang voor zijn deur zal moeten wachten voordat hij kan komen opendoen. "Het is met mij net als in een langzaam deel van een Bruckner-symfonie, zegt hij: langsam doch nicht schleppen... "Dan herinner ik me iets dat hij me lang geleden vertelde over "lopen". Het was ter gelegenheid van het bereiken van zijn zeventigste verjaardag dat ik met hem sprak over het kamp, de oorlog. Ik zou over hem schrijven, men vroeg me hem te portretteren aan de hand van zijn werk, zijn muzikale carrière in Preludium Concertgebouwnieuws, 1984. "Ik wil met je praten over de oorlog" heb ik toen tegen je gezegd: over wat je hebt doorgemaakt, over dat wat je leven heeft bepaald en waarmee je altijd bezig bent gebleven. Deze keer dus eens niet over Mozart". Wat hem betreft spreekt het voor zichzelf dat dit zal gebeuren, dat ik dat wil, alsof het volstrekt niets uitmaakt waarover we spreken, alsof Mozart en "de oorlog", of "het kamp" in zijn leven ten diepste omwisselbaar zijn.

[einde fragment]

vrijdag 4 november 2011

Mens en Melodie is terug!


Help Mens en melodie het nieuwe jaar in!
Mens en melodie is hét tijdschrift voor liefhebbers van klassieke muziek.

De komende twee maanden maken we een doorstart met twee dubbeldikke nummers.
Op 11 november verschijnt Mens en melodie 2011-1,
op 20 december Mens en melodie 2011-2.

We gaan er van uit dat we in 2012 vier nummers zullen kunnen uitbrengen.

Kijk op www.mensenmelodie.nl en vraag een proefnummer aan:
proefnummer@mensenmelodie.nl

vrijdag 21 oktober 2011

U kunt de pest krijgen. Het verjaardagsmaal van Goebaidoelina

Zou het waar zijn? - dacht ik, toen ik gisteren pas - en toevallig- te weten kwam dat de grote jarige Goebaidoelina haar Concert voor Orkest niet op tijd af had om bij het KCBO in wereldpremière te gaan. En dat ik vanavond voor de pauze in plaats daarvan vergast zal worden op haar werk Das Gastmahl während der Pest plus een ongevaarlijk Haydn-pianoconcertje. Men heeft - hoe ver staat deze muziek niet van het KCBO af? - geen groot werk van Goebaidoelina willen of kunnen kiezen om haar te eren, of : om het goed te maken. Moet je maar niet ziek worden. Een programmering als in de jaren zestig. Aldus opent het Concertgebouworkest de meerdaagse Nederlandse viering van Goebaidoelina's tachtigste verjaardag met Haydn en Emanuel Ax. "Gastmahl"is overigens één van drie werken genaamd Tryptychon, die zij in 2004 schreef ter nagedachtenis aan haar overleden dochter. Geen woord over dit alles op de sites van het KCBO.

Heel saillant dat de NV Concertgebouw de gasten die zoals ik online een kaart hebben gekocht wel via e-mail attendeerde op het menu van de Pleinfoyer vanavond - naast het portret van Goebaidoelina ziet men een karbonade met asperges afgebeeld -er is ook pompoensoep- . Niet echter attendeert men ons op deze ingrijpende programmawisseling en - ter toelichting- op dit vervangende stuk waar een tekst van Alexander Pushkin aan ten grondslag ligt [dat hoort u nu toevallig van mij] . Wel wordt op de site van het KCBO nog medegedeeld dat wij ook nog feestelijk kunnen dineren in de Spiegelzaal, voordat het concert begint. Daarna pas komt het echte eten: Goebaidoelina's eigen Gastmahl.. [Feestmaal?] während der Pest.

Deze weinig feestelijke en zelfs genante gang van zaken in het Concertgebouw doet mij denken aan een concert van Studio Laren in de jaren zestig, gewijd aan middeleeuwse muziek. Op elke stoel lag een papier met daarop de woorden : U KUNT DE PEST KRIJGEN. Naar mijn idee is er sindsdien weinig veranderd en moeten we vandaag in de organisatie van Nederland -muziekland ontzettend oppassen voor een mentaliteitspest die met rasse schreden om zich heen grijpt.

vrijdag 2 september 2011

Kuifje in China: van Dis en Enquist op ontdekkingsreis

Op dit moment zitten onze befaamde schrijvers en cultuurdragers van Dis, Bernlef, Enquist,de Moor en Nasr samen pils te drinken op de boekenmarkt van Peking. Verbaasd en gefrustreerd dat ze hun Chinese collega's niets lekkers mogen inschenken. Ze mogen hen zelfs niet door de tralies heen voorlezen uit Contrapunt of een stukje Wohltemperiertes Klavier laten horen. Liu Xiabo, Nurmemet Yasin, Shi Tao en Hu Jia konden van staatswege
niet ingaan op de uitnodiging van Amsterdam Centraal om pils te komen drinken met collega's uit Holland. Adriaan van Dis weet wel waarom: "Dit is geen land dat je kunt besturen zoals Nederland, dit is een land dat alleen maar krachtig geleid kan worden".
Ik vrees dat deze uitspraak hem lang zal worden nagedragen.

Anna Enquist is verbaasd over de provocaties van de Chinese autoriteiten - hun weigering om literaire gesprekken mogelijk te maken: "welk gevaar schuilt er nou in een gesprek met een paar half gare schrijvers uit Nederland?"
Half gaar is hier inderdaad de juiste omschrijving.
School er maar echt politiek gevaar in een gesprek met deze personen. Een echte dreiging voor de wereld. Margriet de Moor refereerde in Peking aan de ondermijnende werking van literatuur, Bernlef aan het zaad van de twijfel dat zij als schrijvers zouden kunnen zaaien. Halfgare kletspraat, inderdaad.
Schaamteloze zelfoverschatting.
Ik deel de mening van Marcel Möring: deze schrijvers zijn net zo hypocriet als de Shell met zijn community trusts en zijn social responsability. Deze schrijvers lijden aan het monsterlijke opportunisme dat de Nederlandse intelligentia van vandaag teistert. Was het maar waar wat Möring zegt: dat deze schrijvers wèl te hoop liepen toen de staatssecretaris zijn bezuinigingsplannen aankondigde.
Dat zij bevlogen artikelen schreven en meeliepen in protestmarsen en moord en brand schreeuwden.
Helaas klopt dat niet. Ook hier thuis kregen deze schrijvers namelijk helemaal niets klaar op het kunstpolitieke vlak.
Geen poot staken ze uit tegen onze eigen staatsterreur, geen letter hebben ze gewijd aan de cultuurhaat in hun eigen grachtentuin.
Autoverkopers-liberalisme noemt Möring het, deze pedanterie van Bernlef en de zijnen ginds in China.
Men zou nog zover komen hen niet toe te wensen dat zij vanavond wegens openbare dronkenschap op de markt van Peking per ongeluk worden opgepakt en langdurig vergeten.
En afhankelijk worden van speldjes-dragende leden van Amnesty International.

donderdag 30 juni 2011

aan Job Cohen en Rick van der Ploeg


Het is zover gekomen dat Nederlanders de straat op gaan voor kunst en aldaar worden weggeslagen door staatsgeweld.

Het protest,weliswaar intens, munt ook aan de zijde der politici niet uit door kracht van argumentatie.
Kunst wordt in onze emotioneel en intellectueel minvermogende samenleving niet op haar existentiële merites beoordeeld.
Zij wordt gezien als versiersel van een elite.
Haar belang wordt gewogen via nuttigheidsprincipes.
Het recent opgekookte PVV-proces rond vermeende vrijheid van meningsuiting heeft op schrijnende wijze
de aandacht afgeleid van het grondrecht van vrije meningsuiting dat in kunst en cultuur werkzaam is.
Kunst vertolkt visies en interpretaties op de wereld, de samenleving.
Kunst vertolkt het recht op individualiteit in het interpreteren van de samenleving.
Wie vanuit centraal gezag kunstenaars op grote schaal monddood maakt pleegt censuur.

Nu de ongeletterden aan de macht zijn heerst in Nederland angst voor deze potentieel kritische orde van kunst en het intellectueel gehalte daarvan.

Er wordt daarom 'logischerwijze' overgegaan tot politieke uitschakeling van kunstenaars.

Zijn de aangevoerde economische argumenten reële argumenten of zijn het door het onbewuste aangeleverde schijn-argumenten?
Zonder probleem spreken politici immers over 'miljarden' voor Griekenland.
Hoe is dit te verklaren?

Zijn hier, in de voorbereidende fase van een gevaarlijk Nederlands regime, nog
juridische implicaties om het recht op kunst te verdedigen?
Ligt hier nog een begaanbare weg?

In respectvolle nagedachtenis aan Charta 77, in diepe eerbied voor Liu Xiabo en Nurmemet Yasin en al die namelozen in fascistoide systemen toen en nu.










vrijdag 24 juni 2011

Behoud het muzikale erfgoed!

protestbrief aan staatssecretaris Halbe Zijlstra

van de Hoogleraren Muziekwetenschap in Nederland

Geachte heer Zijlstra,

U heeft als staatssecretaris op 10 juni jl. aan de Tweede Kamer bekend gemaakt dat de subsidie aan Muziek Centrum Nederland (MCN) en Nederlands Muziek Instituut (NMI) per 1 januari 2013 zal worden gestopt. Deze bezuinigingsvoorstellen zijn voor ondergetekenden, hoogleraren Muziekwetenschap in Nederland, onaanvaardbaar. De voorstellen kunnen leiden tot vernietiging van het culturele geheugen en tot ernstige bemoeilijking van de ontwikkeling van actuele uitvoeringspraktijken op het gebied van muziek en muziektheater in Nederland.

De maatregelen die worden voorgesteld getuigen van een beleid dat geen voorstelling lijkt te hebben van het karakter van muziek als levende kunstvorm. Muziek is een niet-materiële kunst, die zich actualiseert op het moment van uitvoering, maar die tegelijk berust op vormen van overdracht van soms eeuwen her. Deze vormen van overdracht van muziek dienen gedocumenteerd, gearchiveerd en gefaciliteerd te worden. De wijze waarop het voorgenomen beleid de door MCN en NMI zorgvuldig opgebouwde documentatie en ontwikkeling van cultuurgoed dreigt “weg te doen” staat haaks op de politieke verantwoordelijkheid ten aanzien van de collectieve culturele geschiedenis en creatieve praktijken.

Het muzikale erfgoed dient door daartoe ter beschikking staande registratiemogelijkheden, of het nu gaat om klassieke partituren of moderne digitale overdrachtsmiddelen, blijvend ter beschikking te staan. Het MCN en NMI zijn bij uitstek de instanties die de verbindingen met de historische bronnen van de muziekcultuur op kritische wijze kunnen blijven actualiseren voor huidige en toekomstige generaties. Zij hebben daar elk hun eigen verantwoordelijkheid in: NMI vooral wat betreft de muziekgeschiedenis, MCN ook wat betreft de actuele muziekpraktijken van componeren, luisteren, uitvoeren en kritisch beschouwen, van popmuziek, jazz en wereldmuziek tot de nieuwste vormen van gecomponeerde muziek en muziektheater.

MCN en NMI zijn ook onmisbaar voor onderwijs en onderzoek, op allerlei niveaus, nationaal en internationaal. Zij vormen hèt referentiepunt voor een leerling van het voortgezet onderwijs of conservatorium niet minder dan voor een internationaal georiënteerd wetenschappelijk onderzoeker, voor cultuurhistorici, musicologen, journalisten, critici, componisten, uitvoerenden, studenten.

Wij dringen er bij u met klem op aan om MCN en NMI in staat te blijven stellen hun essentiële taken te verrichten voor het erfgoed en de actuele ontwikkeling van de muziek in Nederland, voor onderzoekers en studenten, en voor het algemene publiek, nationaal en internationaal.

Universiteit van Amsterdam

Prof.dr Rokus de Groot

Prof.dr Henkjan Honing

Prof.dr Walter van de Leur

Universiteit Leiden

Prof.dr Joep Bor

Prof.dr Ton Koopman

Radboud Universiteit Nijmegen

Prof.dr Etty Mulder

Universiteit Utrecht

Prof.dr Louis Grijp

Prof.dr Karl Kügle

Prof.dr Paul Op de Coul

Prof.dr Emile Wennekes

Prof.dr Sander van Maas

Vrije Universiteit Amsterdam

Prof.dr Hans Fidom

zaterdag 11 juni 2011

Halbe Zijlstra : Us Mem aan de macht

Het kalf van Us Mem is aan de macht gekomen.

Wie zijn taal niet verstaat moet naar Siberïe.

Wie niet horen wil moet voelen.

Het belangrijkste vehikel van de kunst is waarheid.

Vandaag worden onze kunstenaars monddood gemaakt.

Hongeren zullen ze.

Vandaag worden de hoeders de van onze kunst geëlimineerd.

Kreperen zullen ze.

De definitieve censuur is ons vlak voor Pinksteren verschenen

in de gedaante van een kalf.

Vandaag dreigt de laatste adviseur van Us Mem op te stappen.

Wie zijn bargoens niet verstaat krijgt geen eten.

Ook bij jou zullen morgen inspecteurs op de stoep staan

om te controleren of je de juiste woonplaats hebt opgegeven.

Dichters gaan op transport. Zij liegen de waarheid.

Musici wordt hun instrument afgenomen.

Zij vertolken waarachtigheid.

Denkers moeten hun potlood en paperclips inleveren.

Zij onthullen wat gaande is.

Met geld heeft dit alles niets te maken.

Het gaat slechts hierom:

Het onbenul is aan de macht gekomen.

Het jaloerse, gevaarlijke domme kromme gedachten uitstotende

onbenul.

Homo Homini Lupus.

Wie geen Fries spreekt wordt uitgezet.

vrijdag 22 april 2011

Brandarisbrief 1942 voor Thomas von der Dunk

Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945

Willem Arondeus

De cirkel is rond. Er werd een jaarlijkse lezing ingesteld met een pretentieuze naam Arondeuslezing . De lezing zou op 26 april aanstaande worden gehouden door dr. Thomas von der Dunk in het proviciehuis van Noord Holland en is gisteren door tussenkomst van de PVV verboden.

De lezing is genoemd naar de schrijver-schilder Willem Arondeus [1894-1943] die samen met de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen in de Tweede Wereldoorlog het Kunstenaarsverzet leidde en ideeën ontwikkelde over de positie van kunst in een nieuwe naoorlogse wereld. Op deze ideeën werd in 1946 de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 gegrondvest. Arondeus en van der Veen gaven in 1943 leiding aan de aanslag op het Bevolkingsregister in Amsterdam waardoor een groot aantal van de voor de nazi’s onontbeerlijke persoonsgegevens van joodse Nederlanders verloren ging. Zij werden beiden gefusilleerd.

Willem Arondeus publiceerde anoniem vlammende teksten: Brandarisbrieven in het illegale blad De Vrije Kunstenaar.

Over Gerrit Jan van der Veen is veel geschreven, over Willem Arondeus schreef Rudi van Danzig een memorabel boek.

De tekst die dr. Thomas von der Dunk als Arondeus-lezing bestemd zou hebben, is vandaag te lezen in De Volkskrant.

Namens de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 volgt hier als teken van diepe verontrusting, en loyaliteit met Thomas von der Dunk een fragment uit een anoniem gepubliceerde Brandarisbrief van Willem Arondeus uit juni1942 . De brief is afkomstig uit het archief van de stichting.

[…] De paniek leert hoe dom het is zich reeds over te geven nog voor er te vechten valt, en hoe naief het is concessies te doen in de hoop dan verder met rust gelaten te worden.

Ze laten u niet met rust; ze zullen juist omdat ge een oogenblik wankel waart des te verder gaan met hun dwang , met aantasting van vrijheid en geweten van roeping en zelfrespect.Tegen deze aanranders [ we schreven het herhaaldelijk in in voorige brandarisbrieven] is maar één doeltreffend verweer: volkomen negatie. Weiger elke medewerking, elk antwoord , elke aanraking , in alles wat rechtstreeks of zijdelings van het nazi- departement uitgaat. Laat u niet intimideeren , noch overrompelen. […] Naast de zweep en de leugen leggen ze vandaag het suikerklontje.

[…] Er is geen compromis, geen halve waarheid, geen schuilevinkje meer mogelijk.

Deze tijd is er te medogenloos voor.

Hij eischt van elk onzer een voluit ja of neen, voor of tegen.


De Vrije Kunstenaar, 1942. Amsterdam 1970 ISBN 90 27202826]

Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945

zondag 23 januari 2011

Mahler VII en Pierre Boulez

De uitvoering van Mahlers Zevende onder Pierre Boulez in het Concertgebouw afgelopen donderdag en vrijdag , 20 en 21 .01, mocht haast op voorhand bestempeld worden als een hoogtepunt van de eerste helft van de éénentwintigste eeuw. Ook: als weergaloos bewijs voor de reikwijdte van het idioom van Gustav Mahler, honderd jaar na zijn dood. Het is juist de Zevende waarin de semiotische omslag plaatsheeft van het laatromantische idioom naar het modernisme. De stijl waarin het kunstwerk zich zelf, het eigen bestaansrecht aan de orde stelt.
Wat Adorno omschreef als Mahlers Gebrochenheit en wat in de Zevende, in het verlengde van die term, als ontwrichting kan worden ervaren, markeert dat omslagpunt: een point of no return.
Boulez, die al ruim een halve eeuw Mahler dirigeert - hij begon in 1965 met de Vijfde- is zeer doordrongen van diens sterke gerichtheid op het verleden, zijn gehechtheid aan het voorbije.
Eind jaren zeventig wijst hij op Mahlers obstinate wil om de bekende categorieën van het verleden achter zich te laten, ze te forceren om iets uit te drukken waartoe ze niet waren voorbestemd. Hij spreekt dan over de omvang en de complexiteit van het gebaar, onmisbaar voor wie wil denken over de toekomst van de muziek. Zijn registratie van de Zevende met het Clevelands Orchestra in 1996 zet de toon voor een Mahler van de éénentwintigste eeuw : in het gebaar: de physionomie van die eeuw.
Tijdens de concerten en de repetities werd vorige week duidelijk welke problemen in de Mahlerreceptie - en interpretatie hier onverminderd rijzen: Boulez kan dan wel een halve eeuw ervaring hebben met Mahler, maar dat wil niet zeggen dat het orkest en haar vaste publiek klaar zijn voor die felle, volledig opengereten, niets meer verhullende, totaal actuele Zevende. Wars van lijden, katharsis, nostalgie. Ook de Gemütlichkeit , de gemoedelijke strijkjes tussendoor, de triviale afzakkertjes, - Boulez roert ze aan, maar meer ook niet. Ach Du lieber Augustin... Hij zoekt grote lijnen in de tempi, in grillige scherp afgebakende ruimten, in de voortgang zelf.
De kern van dit verontrustende werk ligt, tussen de beide nachtmuzieken in een demonisch scherzo waarin 'voor de laatste maal', het geraamte van het Bürgertum voorbij spookt: dit nooit meer.
Wie, behalve Boulez zelf kon vorige week in Amsterdam de grootheid van de Ambivalentie vertolken? Kon Het Orkest de maestro eigenlijk wel helemaal volgen? En het publiek - hoe zeer het Boulez in al die afwezige jaren ook heeft lief gekregen en hoe zeer het dit concert ook als Evenement beleefde - was het voorbereid op deze emanatie van de nieuwe tijd ?: Mahler VII, zoals bedoeld {VK}; Mahler VII, volmaakt afgewogen {NRC}; "Je zocht vergeefs naar een roes of explosieve energie" {Trouw}. Allemaal hadden ze gelijk. Ook de toelichtster in Preludium, verwijzend naar de zielsverwante Joseph von Eichendorff: Mein irres Singen hier, ein Rufen nur aus Traumen.
Boven allen de onvolprezen Pierre Boulez die het visioen van het ongehoorde ook nu weer binnen ons bereik wist te brengen.


fragments taken by prof.dr. E. Mulder for musicological use from an interview with Pierre Boulez by Wolfgang Schaufler ©, Universal Edition 28.4.2009, Vienna

http://mahler.universaledition.com/pierre-boulez-on-mahler

When did you start to conduct Mahler?

Boulez: I don’t remember exactly, but I think it was not before ’65, ’66, when I began to work with the BBC. And then it was, you know, the beginning of the Mahler trend, let’s say. Because before, even in England, it was not performed very much. The success of Mahler began really, not with Bruno Walter – certainly Bruno Walter regularly played Mahler in America, but I mean also Mitropoulos regularly played Mahler – but the big success was Bernstein, certainly. And Bernstein made Mahler popular in the States. It was his kind of responsibility, let’s say, to make Mahler popular, but there were precedents and especially Mitropoulos was very courageous. But I was told for instance, by musicians I knew in the orchestra, that when Mahler’s 7th or 5th or 6th was performed in the ’50s, the hall was emptying itself obviously, because it was considered too long and boring, simply that.

So the perspective that we have of Mahler now, generally in the world, is not at all the perspective that I had myself. Even when I was in the States in 1952 for the first time Mahler was still, you know, terra incognita more or less.

You succeeded Leonard Bernstein as chief conductor of the New York Philharmonic Orchestra. Did you talk with him about Mahler?

Boulez: No, we did not have very close contact with Bernstein. I saw him, of course, from time to time, but I mean we did not discuss music, because our tastes were so far from each other that the discussion would not have gone anywhere. And I think there was a kind of agreement for not touching this type of subject.

Bernstein made Mahler popular, as you mentioned, but at the same time he conducted Mahler very emotionally. Did you feel this tradition when you took over?

Boulez: No, I did not try to fight, or to change anything. I did it my way, simply that. And of course I noticed that there were some features of his performance which are there still, and which I can very well understand. I suppose, the same thing, Mitropoulos was also very emotional, not only Bernstein. And maybe the less emotional was still Bruno Walter – I mean emotional in this sense, kind of like your Übertreibung – you know, exaggeration. And myself I think that the emotional side should be there, because it is in the music. But I mean, with Barenboim we were discussing that one cannot constantly refer to the biography to explain the music. The biography is one thing, and the biography is important to know, to see, the circumstances of the first performances, how he composed the pieces, and so on and so forth. But it does not explain the pieces at all. And you know, when he composed, he had a kind of mesh of motives, of themes, and he organised them very carefully, and it is not a kind of emotion which is thus improvising constantly; that’s an emotion which organised. And that is very important for me, that the organisation is part of the emotion.

But was it your goal to bring Mahler more down to earth for the American public?

Boulez: No. I had no goal, as a matter of fact. I was simply busy with trying to clarify this music for myself. Because, you know, in the French tradition the pieces – orchestral pieces at least – are always rather short. And even in the Viennese School, what one calls the Second Viennese School, pieces are really rather short. The Five Pieces by Schönberg for instance, Opus 16, are short pieces: very expressive, but the trajectory is very easy to manipulate. The Variations of Schönberg are really one variation after another one. They are very well put together, but you don’t have to think of the main line, you have to think of contrasts, from one short piece to another short piece. Also, I didn’t mention Webern, who has very short pieces, and the main preoccupation you have is from another planet let’s say. And for the longest piece, that’s Berg still, and with the pieces of Opus 6 even the third one is not really so gigantic.

But in Mahler you have maybe a movement which is 30 minutes long, or even more, and then you have to organise that. Certainly you cannot just go along and say, “Well I have this emotion at this moment. I am waiting for the second one”, and just play from time to time with holes in the middle. You have to have a trajectory, and to understand the trajectory, and to have the musicians understand what you call the trajectory of the piece. And so then, of course, at the beginning you think about it, and you say, well, I must think of that, because at that time that’s the main point in the piece, where the piece repeats itself or will repeat itself; then you have to pay attention to this and to that and to that, and obviously when you perform it more, then it becomes spontaneous. And in a funny way, the more understanding you are of the form itself, the more spontaneous you can become. Because otherwise, spontaneity is not just giving way to its emotion, but spontaneity is just to drive your soul, let’s say, through the movement, and never lose track of the trajectory you are taking.

I think one of the crucial points is the tempo. Mahler writes critically of a conductor that he heard, and he criticises the lack of flexibility of the tempo. I suppose this is one thing you would agree.

Boulez: Well, the number of times he writes ‘don’t drag’, or ‘don’t rush’, that’s always negative: nicht eilen; nicht schleppen. And he was afraid that you – precisely – that with the weight of the emotion, you just exaggerate what he wanted, and that’s exactly that. So, if you are excited you just push the tempo to the maximum, and then the tempo has absolutely no reason to be this quick. And, on the contrary, if you want to expand, if he writes a ritenuto, or a poco ritenuto or a molto ritenuto you do it, because then he wants that. But I mean, if there is simply nicht schleppen, then you cannot really say, well I feel this emotion at this moments, so I must go slower. Because then you have no continuity, and then, especially that’s very important when, for instance, you have not a crescendo, but a crescendo in tempo let’s say, and then you are going from 4/4 with four quarter notes, to 2/2, to two half notes; it should be absolutely without noticing. You have to go from a pulse to another pulse really, without anybody seeing the moment where you are doing that. And that is very important, especially in the 6th, where you have that in the last movement. You have it a couple of times, but you have that quite a lot at the end especially. Sometimes he wants to precipitate the tempo, and so instead of four beats you have two beats, instead of two beats you have one beat, and it’s very important to do that as smoothly as possible – not chopped, but continuous.

Could we say that the Mahler success in the late ’60s is based on a misunderstanding, to overemotionalise his music?

Boulez: Well, I think you cannot condemn anybody for making that [emotion] more or less, because if that’s the way they feel the music, the music is transformed – or deformed, if you want – but that’s their way of expressing themselves through the music. I find that if you look for authenticity, that certainly if you go against the indications of Mahler and if you make something sentimental where he writes not sentimental, then, I mean, that’s a kind of treason certainly. But I mean, what is not treason. The further the music is from us, then the less authentic you can be: it’s very difficult to be authentic with Mozart because you never know what he would have done exactly. And this whole world of authenticity, for me, is just nonsense because the authenticity doesn’t exist, simply that.

Authenticity is transmitted through literature – so books – but never through a kind of living testimony. And even living testimony, so Bartók for instance recorded some of his music, and so the pianists who are now working full time on the pieces of Bartók, certainly play better than Bartók himself, because he did not practise his own pieces so much. So what you have is what he conceived for the pieces and period. But for the conductor that’s exactly the same, because he has to deal with orchestras who are not familiar with this style, his own style, and it may be he himself also has some difficulties to find a way of bringing the message he knows he wants. But maybe he knows when he performs that he has to change that, to modify that, and so on and so forth. So, I mean you may have a recording which was made when he was young or when he was old, or you have the case of Stravinsky, who was not a very good conductor, full stop. He had a strong personality, and his personality in front of the orchestra was really something very hard and very mighty. But I mean, the technique was not there certainly. If you compare, for instance, the recordings of Furtwängler of Beethoven, and the recordings now of Beethoven – even the best recordings, even the ones that don’t pretend to authenticity – you have a big difference. Furtwängler was influenced by a sort of Wagner/Beethoven, with the tempi much slower, the crescendo exaggerated, and so on and so forth. Well that’s their way of looking at the music, and scores are done to be performed in a kind of personal way, and therefore the only authenticity is the authenticity of a personality. Otherwise it does not exist.

Do we now have more perspectives on Mahler?

Boulez: Yes, we certainly have more perspectives. But at this time also, he [Bernstein] was not the only one. At this time you had Solti, for instance – and I say Solti because he was one of the main forces in the performing level at this time – but I mean there were other ones, like Mehta for instance as well. So I don’t think he was overpowering. He was certainly a very, very strong force, but he was not the only one. And there were already people rebelling against this kind of overromanticised type of performance. You know, there was not a kind of total agreement, certainly not.

What did the composer Boulez learn from Mahler’s scores?

Boulez: […] the use of the orchestra, certainly. That’s not a use of the orchestra which can be used the same way now, but I mean certainly the weight of the instrument is very well-calculated in Mahler, and also the proportion of the dynamic. The dynamic proportions are very important there, because when he has a fortissimo for some instruments and pianissimo for another instrument, he knows absolutely the weight of the instruments, of the register, of the colour. And you know, generally when you see some scores – even in the 20th century – you have a kind of general dynamic for all the orchestra, and that’s a very primitive use of dynamic. Mahler was really modern in that.

What were the first Mahler works you conducted?

Boulez: The first one I conducted was the 5th Symphony, because it was very little performed at this time – ‘65 or ‘66, I don’t remember – and then, you know with the BBC it was my way to try how I could do it. And I don’t remember the performance; I don’t think it was the peak of the performance I have ever done, because it was the first time, simply that. I knew, of course, the style I had heard some of the works, but I was a beginner and when you are beginning, as much as I was at ease with Stravinsky, or even with Webern, so much I was not at ease with Mahler, certainly. And that was a style which was very distant from my style. When I conducted Webern it was close to me. When I was conducting Mahler, especially this Funeral March, it reminded me of Chopin more than anything else. Of course, because this funeral march, I was playing it on the piano when I was a child, and the funeral march was a kind of a cliché for me. And I had quite a lot of difficulties with entering into this cliché.

You conducted a lot of Mahler in the States and in Europe for many, many years. Is there some improvement in the orchestras?

Boulez: Well, I think certainly the works are more known now than before. I mean, in ‘65 it was especially 5, 6 and 7 that were not really performed very often. In a funny way the 4th was performed, the 9th was performed, and 1 was performed: the work where you had no voice. And 5, 6, 7 were considered to be difficult works and not really very attractive for the audience. Now that’s the contrary: if you play 5, you know, the audience is full immediately. But at this time, certainly they were not often performed, and then the musicians have to, not fight, but grow more familiar with the idiom first and with the notes second; or maybe contrary, with the notes first and the idiom second.

[…]


zondag 9 januari 2011

De blijde boodschap van Paul Schnabel

Vanmorgen heeft directeur cultureel planbureau Paul Schnabel in Buitenhof uitgelegd dat Nederland een tevreden land is en waarom. Kundig, blijmoedig glimlachend als een goeroe legt hij uit dat Nederland even tevreden is als in 1970. Iets minder tevreden weliswaar dan de Denen. Denemarken is echter drie maal kleiner dan Nederland. Schnabel kent de cijfers van zijn bureau. Blije cijfers! Wat een zegen om in deze donkere tijden weer eens een zo blij gezicht te zien van een zo kundig persoon die zoveel weet over alle niveaus van onze samenleving. En daarover zo welbespraakt getalsmatige informatie verstrekt. Durf onder deze indringende blijdschap maar eens te beweren dat je helemaal niet tevreden bent en waarom. Politieke partijen missen een achterban zegt Schnabel , er is geen continuïteit meer en de elite heeft zich teruggetrokken. 'Zij is particulier geworden". Onder elite verstaat hij: cultuurleiders in het sociale middenveld. De elite staat volgens Schnabel, als men hem goed beluistert, ten dienste van de bestaande politieke en economische structuur. Althans zo behoort het volgens hem te zijn. De elite is in zijn ogen een structuurbevestigende maatschappelijke categorie. Onze elite moet dus ook weleens vervelende boodschappen uitdragen, zo stelt hij. [Zijn we in Noord Korea??] Daar heeft onze elite vandaag niet zoveel zin is, omdat de boodschap zo moeilijk is: harder en langer werken bijvoorbeeld. Schnabel, die na vele boeken nu kennelijk nog slechts cijfers leest, ziet dus helemaal geen elite meer. Hij rekent de elite dus niet meer mee [ zijn er geen cijfers voor in zijn modellen?] .Een kritische en intellectuele houding ten aanzien van de verschrikkelijke domheid, de afgrijselijke cultuurvijandigheid waarmee we heden zitten opgescheept, moet je bij deze blije mens niet zoeken. Is hij zelf onderdeel geworden van het planmatig model dat hij ons uitlegt? Behoorde immers niet ook hij, voordat hij zijn baan als rekenmeester aannam, ooit tot een elite? Een elite die ongeacht de politieke omstandigheden een continuïteit van beschaving en eruditie vertegenwoordigt en verdedigt? Mag hij soms niet meer mee doen? Mogelijk is dit zijn pijnpunt, zijn motief om de elite te reduceren tot 'iets particuliers'. De kritische intelligentia in Nederland, de elite, is vandaag immers waakzamer dan ooit. Zij laat zich niet corrumperen tot het verkopen van slechte boodschappen vanuit de waan van de dag.
Een sociaal en economisch planbureaudirecteur in het Nederland van vandaag participeert q.q. niet in een kritisch model.
Het tevreden gekwebbel van de voormalige intellectueel Paul Schnabel zal de elite dan ook gaarne missen.