donderdag 30 juni 2011

aan Job Cohen en Rick van der Ploeg


Het is zover gekomen dat Nederlanders de straat op gaan voor kunst en aldaar worden weggeslagen door staatsgeweld.

Het protest,weliswaar intens, munt ook aan de zijde der politici niet uit door kracht van argumentatie.
Kunst wordt in onze emotioneel en intellectueel minvermogende samenleving niet op haar existentiƫle merites beoordeeld.
Zij wordt gezien als versiersel van een elite.
Haar belang wordt gewogen via nuttigheidsprincipes.
Het recent opgekookte PVV-proces rond vermeende vrijheid van meningsuiting heeft op schrijnende wijze
de aandacht afgeleid van het grondrecht van vrije meningsuiting dat in kunst en cultuur werkzaam is.
Kunst vertolkt visies en interpretaties op de wereld, de samenleving.
Kunst vertolkt het recht op individualiteit in het interpreteren van de samenleving.
Wie vanuit centraal gezag kunstenaars op grote schaal monddood maakt pleegt censuur.

Nu de ongeletterden aan de macht zijn heerst in Nederland angst voor deze potentieel kritische orde van kunst en het intellectueel gehalte daarvan.

Er wordt daarom 'logischerwijze' overgegaan tot politieke uitschakeling van kunstenaars.

Zijn de aangevoerde economische argumenten reƫle argumenten of zijn het door het onbewuste aangeleverde schijn-argumenten?
Zonder probleem spreken politici immers over 'miljarden' voor Griekenland.
Hoe is dit te verklaren?

Zijn hier, in de voorbereidende fase van een gevaarlijk Nederlands regime, nog
juridische implicaties om het recht op kunst te verdedigen?
Ligt hier nog een begaanbare weg?

In respectvolle nagedachtenis aan Charta 77, in diepe eerbied voor Liu Xiabo en Nurmemet Yasin en al die namelozen in fascistoide systemen toen en nu.










Geen opmerkingen:

Een reactie posten