dinsdag 21 september 2010

de kleur van de Sacre/ aan Elmer Schönberger

21 september 2010
Chapeau[!]voor De Groene Amsterdammer die in deze inktzwarte tijd een heel bijvoegsel wijdt aan klank en kleur.
Hartverwarmend, het eerbetoon van Elmer Schönberger aan Maarten Bon met wie ik dertig jaar geleden een enerverende correspondentie voerde over de weisse Fleck in Schönbergs Pierrot Lunaire.
Elmer memoreert in zijn artikel de ‘diep inkervende ervaring’ van Maartens sensationele bewerking voor vier piano’s van Stravinsky’s Sacre du printemps:’’Een onverwacht, gekanteld perspectief op de Sacre: het nieuwe met een schok vernieuwd”.
Ik deel je mening, Elmer: dit werk van Maarten Bon behoort tot het ingrijpendste dat uit onze lage regionen is voortgekomen.
Jij noemt Maartens werk ’totale ontkleuring van het origineel’. Ontkleuring van het orkestballet uit 1913 dat de wereld op zijn kop zette. Je beschouwing focust op kleur, - daar gaat het bijvoegsel over.
Maar voor het orkestrale geweld dat de partituur van de Sacre oproept is kleur misschien toch een wat mager woord. Maartens werk is immers geen klavieruittreksel van Stravinsky.
Grote werken: de Sacre, Die Kunst der Fuge, Goethes Faust zijn dermate rijk dat ze vrijwel altijd iets karakteristieks overhouden waaraan men ze blijft herkennen.
De Venus van Milo doet het ook als puntenslijper.
Bach kan heel goed op een mondharmonika of zoals jij zegt in een versie voor saxofoonkwartet. Hoe kan dat?

Hier laat je in je beschouwing in De Groene mijns inziens wezenlijke argumenten terzijde. Een zwart-wit reproductie van Vermeer kan prachtig zijn[ je noemt dit voorbeeld], maar dat geldt niet zonder meer voor alle meesters uit die tijd. Het niveau doet er wezenlijk toe.
Een zwart-witte Vermeer is schitterend omdat Vermeer exemplarisch is voor een weergaloos niveau van figuratieve schilderkunst. Hoe belangrijk ook de kleuren bij Vermeer, ook ‘de lijnen alleen’ kunnen die weergaloze betekenis torsen.
Zo is het dus ook bij Bach met zijn deels [nog] niet idiomatische schrijfwijze.
Terecht dat je hem aanhaalt. Je zou zijn schrijfwijze in de lijn van het bijvoegsel ‘kleurloos’ kunnen noemen. De noten kunnen zowel gezongen worden als gespeeld. Die muzikale lijnen komen op allerlei instrumenten even goed tot hun recht. De grootheid van Bach is juist die principiële kaalheid: je kunt hem ook als enkel denkoefening lezen, in volledige stilte. Innerlijke muziek. Harmonie der sferen.
De Sacre ontleent de kracht zeker niet alleen aan het instrumentale. Misschien is instrumentele hier een beter woord. Tenzij men het zou willen vernielen is het immers ondenkbaar dat de identiteit van het werk : het ritme verloren zou kunnen gaan.
Waar staat het ritme in jouw beschouwing van de bewerking van Maarten Bon, en waar de choreografie Elmer? Met het woord inkleuring loop je hier vast. (misschien, denk ik, zeggen hoogstens de kleuren van Armando in de verte iets over de Sacre: geelgroen, rood, inktzwart. Maar vermoedelijk niet genoeg. Je mist de dynamiek).
Ik heb ergens beweerd dat Adorno zich in de Philosophie der neuen Musik zo negatief over de Sacre du printemps heeft uitgelaten, uit angst voor de verpletterende nieuwheid. Hoeveel kleur ook: het grondpatroon van het ritueel is immers inktzwart. De binnenkant van de Sacre die jij zo plastisch weergeeft: “bedrading, leidingen, zuigers, krukassen” is zo zwart als de klep van een grote concertvleugel. Het is, over kleur gesproken dus de zwartheid van de Sacre die Maarten Bon opnieuw heeft blootgelegd: de zwartheid van het offer. De geur van verbrande aarde. Het opwaaiende stof uit de choreografische versie van Pina Bausch.